Als het thuis misgaat, is school vaak de plek waar kinderen zich nog prettig voelen. Juist daar laten ze als eerste signalen doorschemeren. Maar wat doe je dan als leerkracht? Is er sprake van kindermishandeling? Wat als ik ernaast zit?
De Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling helpt je bij deze lastige vragen. De Meldcode is op 1 januari 2019 verbeterd. Dit magazine laat zien wat dit voor het onderwijs betekent. Met voorbeelden wat je kunt doen en wat je moet doen. En met tips over praten met leerling en ouders.
Kinderen moeten in liefde en veiligheid opgroeien. Daar kunnen we met z’n allen aan bijdragen, zeker in het onderwijs. Het magazine Veilig is gemaakt door de Augeo Foundation, NVS-NVL en het Nederlands Jeugdinstituut. Veel onderwijsorganisaties hebben meegewerkt. Hoe raar het met dit onderwerp ook klinkt, we wensen u veel leesplezier.
Door de vechtscheiding van haar ouders voelde het leven voor Femke (20) heel onveilig. Maar omdat ze hoge cijfers haalde en er verzorgd uitzag, greep niemand in. Ook schoolmaatschappelijk werk niet.
Mijn vroege jeugd herinner ik me als warm, maar toen ik een jaar of veertien was, sloeg alles om. Mijn ouders vertelden dat ze langs elkaar heen leefden en uit elkaar gingen. Dat kwam als een grote klap. Mijn oudere broer wist het al langer, wat ik moeilijk vond. Ons jongere zusje en andere mensen mochten we niets vertellen. Mijn moeder kon namelijk geen huis vinden, zodat ze gewoon nog bij ons bleef wonen. Een jaar lang voerden we een toneelstukje op, alsof we een gelukkig gezin waren. Dat was heel moeilijk voor me, zo lang de schijn ophouden. Het gaf een onveilig gevoel om niet eerlijk en open te zijn.
Pas na een jaar vond mijn moeder een huis en spraken mijn ouders co-ouderschap af: wij drieën waren één deel van de week bij onze vader en het andere deel bij onze moeder. Ik was liever bij mijn vader dan bij mijn moeder. Dan was ik immers in het fijne huis waarin ik altijd had gewoond. Bovendien bleek al snel dat mijn moeder niet goed in haar vel zat. Ze kocht altijd al veel spullen, maar nu werd ze helemaal koopziek: haar huis stond vol met spullen. Meubels, serviesgoed, boeken, kleren, allemaal dingen die we niet nodig hadden. Na een tijdje begon ze ook van alles te bewaren: dozen, wc-rollen, apparaten die het niet meer deden…. De schuur, gang, keuken en woonkamer stonden helemaal vol, zodat we er bijna niet meer konden lopen of zitten. Ik vond het afschuwelijk. Mijn broer en ik weigerden om spullen op onze kamer te stallen, maar mijn jongere zusje moest bij onze moeder in bed slapen omdat haar kamertje vol stond. Echt niet oké. Verder werd het vreselijk vies in huis, want schoonmaken was met al die troep geen beginnen aan.
Ik schaamde me zó dat ik geen vriendinnen mee naar huis durfde te nemen. Jarenlang leefde ik in twee werelden: in de redelijk normale wereld op school en bij mijn vader én in de wereld die ik liever geheim hield, het vieze huis van mijn moeder vol spullen. Pas later begreep ik dat mijn moeders verzamelwoede een psychiatrische stoornis was. Ze heeft een heftige jeugd gehad, in een liefdeloos, onveilig gezin. Haar vader sloeg haar. Misschien dat dit een rol heeft gespeeld in hoe ze zich later gedroeg.
Na de scheiding kwamen we erachter dat mijn vader een relatie had met een vrouwelijke collega. Mijn moeder flipte compleet. Ze vond het afschuwelijk dat mijn vader uitgerekend met deze collega, die wij ook goed kenden, een relatie was begonnen. Ook ik was woedend op die collega. Het voelde alsof zij ons leven wilde verpesten. Mijn vader liet niet echt merken dat hij ons begreep en zei er niet veel over, maar verbrak wel het contact met haar. Vanaf dat moment kwamen mijn ouders in een vechtscheiding terecht. Mijn moeder werd depressief en boos, schold doorlopend over mijn vader. Ik vond dat ik het voor hem moest opnemen. Daardoor voelde mijn moeder zich weer in de steek gelaten. Ik raakte er gespannen door, wilde niet voor een van beiden hoeven kiezen.
Ondertussen werd ik gek van de troep bij mijn moeder thuis, riep dat ik het zo niet meer kon en dat ik hulp zou inschakelen. Maar ze schaamde zich dood, wilde niet dat ik er een hulpverlener bij zou betrekken. ‘Dat moet je doen’, riep ze dan, ‘dan spring ik voor de trein.’ Toen durfde ik natuurlijk niet meer, doodsbang dat ze zichzelf iets aan zou doen. Ze sprak veel over de dood. Lag alleen maar op de bank. Mijn broer en ik moesten praten en praten om haar ‘s avonds in haar bed te krijgen, anders sliep ze de hele nacht in de woonkamer. In die tijd had ik steeds nachtmerries en lag ik nachtenlang wakker, bang dat mijn moeder zichzelf iets aan zou doen.
Door alle narigheid was ik niet happy, maar ik durfde er met niemand over te praten. Mijn vrienden hadden wel in de gaten dat het bij mijn moeder niet helemaal lekker zat, maar niemand vroeg ernaar. Als de lessen waren afgelopen, bleef ik ’s middags vaak op school in de mediatheek, dat was mijn rustige plekje en dan hoefde ik niet naar huis. Daar zat ik te chillen of maakte ik huiswerk. Ik heb in die tijd wel eens op internet gezocht naar hulp, maar dacht ook weer dat mijn situatie daar niet heftig genoeg voor was. Gelukkig ging ik wel naar de schoolmaatschappelijk werker. Alleen bij haar kon ik alles eruit gooien, even huilen en me superongelukkig voelen. Drie jaar lang ben ik regelmatig bij haar geweest. Ik heb veel aan haar gehad. Zo voelde ik me altijd schuldig als ik dacht: bij mijn vader vind ik het fijner dan bij mijn moeder, maar daar leerde ik dat ik dat mócht denken. Ik stuurde haar eens filmpjes van hoe het er bij mijn moeder thuis uitzag. Die logen er niet om. Daarna nodigde ze mijn moeder uit voor wat gesprekken. Helaas kwam ze na één of twee bezoekjes niet meer. Ik weet niet wat er besproken is, want ik wilde er niet bij zijn. Dat vond ik te moeilijk.
Achteraf denk ik: de schoolmaatschappelijk werkster zag toch hoe slecht het met me ging, waarom schakelde ze geen extra hulp in? Eén keer zei ze: ‘We kunnen Bureau Jeugdzorg erbij halen, maar ik weet niet of dat de beste oplossing is.’ Toen ben ik er ook niet meer over begonnen. Waarschijnlijk had niemand in de gaten hoe ernstig de situatie was. Op school haalde ik immers hoge cijfers, ik zag er verzorgd uit, gedroeg me netjes, had vrienden. Achteraf had ik dolgraag gewild dat er was ingegrepen. Het was echt nodig. Toen ik bij mijn moeder thuis helemaal klaar was met al die spullen, heb ik nog een tijdje fulltime bij mijn vader gewoond. Mijn broer was toen al het huis uit. Mijn vader kreeg weer een relatie met zijn collega, dus ging ik weer bij mijn moeder wonen. Ik was kwaad, had het gevoel dat hij zijn vriendin boven mij verkoos en voelde me in de steek gelaten. Nu pas zie ik in dat zijn keuze voor haar niets met zijn vaderschap te maken had. Hij voelde zich misschien wel juist door mij in de steek gelaten. Dat idee doet pijn.
Mijn moeder heeft nog veel problemen gehad, maar inmiddels gaat het gelukkig een stuk beter met haar. Ze vond een baan en ging samenwonen met haar vriend, die een goede invloed op haar heeft. Er staan minder spullen in huis en ze is weer een stuk vrolijker. Zelf woon ik nu op kamers in een andere stad. Dat bevalt me goed. Mijn opleiding en stage gaan prima. Mijn vader belt me elke week, echt fijn. Hoewel alles beter lijkt te gaan, voel ik me nog steeds niet happy. Niet diep ongelukkig, maar ook niet blij. Ik ben vaak moe en mijn lichaam doet pijn. Dat kan door alle stress komen, zegt de huisarts. Twee weken geleden kreeg ik te horen dat ik een depressie heb. Daar moet ik iets mee. Het wordt hoog tijd dat ik nu met mezelf aan de slag ga. Door alles wat er is gebeurd, ben ik te vroeg volwassen geworden, ik kon nooit echt een puber zijn. Al die tijd was ik bezig met of het wel goed ging met mijn ouders. Nu ben ik zelf aan de beurt.
(Femke is een gefingeerde naam. De echte naam is bij de redactie bekend.)
De aanleiding voor de verbetering is dat te veel gezinnen in risicovolle omstandigheden buiten beeld blijven van hulpinstanties, zoals Veilig Thuis en het wijkteam. Bij kindermishandeling is sprake van een patroon van geweld en verwaarlozing, dat jarenlang kan voortduren en dat gezinsleden moeilijk zelf kunnen doorbreken. En als er hulp wordt ingezet, gaat er vaak langere tijd overheen voordat de veiligheid is hersteld en de problemen zijn afgenomen. Bovendien stopt huiselijk geweld vaak niet na één generatie: de kinderen van toen kunnen als ouders het geweld overdragen aan
hun kinderen.
In de verbeterde Meldcode is daarom vastgelegd dat professionals vermoedens van acute en structurele onveiligheid altijd melden bij Veilig Thuis. Van acute onveiligheid is sprake als een kind of volwassene in direct fysiek gevaar verkeert en zijn veiligheid de komende dagen niet gegarandeerd kan worden, bijvoorbeeld omdat er gedreigd wordt met een vuurwapen of als geweld tot ernstig lichamelijk letsel heeft geleid. Van structurele onveiligheid is sprake als een onveilige situatie zich herhaalt, bijvoorbeeld verwaarlozing of ernstige verslavingsproblemen van een ouder. Als een kind uit zichzelf vertelt dat thuis geweld of verwaarlozing speelt (onthulling), beschouwen we dit als een acute situatie die gemeld moet worden bij Veilig Thuis.
Een andere wijziging is dat er geen sprake is van een onderscheid tussen melden óf hulpverlenen. Als je een melding hebt gedaan bij Veilig Thuis overleg je met hen welke hulp je kunt bieden of organiseren. Melden én hulpverlenen zijn zo beide mogelijk. Veilig Thuis kan dan langdurig zicht op veiligheid organiseren. Bovendien zijn in de verbeterde Meldcode de voorwaarden omschreven waaraan hulp moet voldoen om effectief te zijn. Zo moet de hulp gericht zijn op het stoppen van het geweld en het herstellen van duurzame veiligheid. Als aan één van deze voorwaarden niet kan worden voldaan, meld je (alsnog) bij Veilig Thuis.
De Meldcode omvat een stappenplan, waarin staat wat je moet doen als je vermoedt dat een kind thuis in de knel zit. Niet elke professional hoeft alle stappen te zetten. Een leerkracht is vooral voor de eerste drie stappen verantwoordelijk en brengt signalen in kaart, overlegt met een deskundige collega en voert (eventueel samen) het gesprek met de ouders en de leerling. De aandachtsfunctionaris kindermishandeling, de IB’er of de schoolmaatschappelijk werker zetten de stappen 4 (wegen van informatie) en 5 (melden en/of hulp organiseren), al dan niet samen met het zorgteam, de directie en Veilig Thuis.
De Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling is verbeterd. Het is duidelijker wanneer professionals in het onderwijs vermoedens van mishandeling moeten melden.
De Meldcode werkt met vijf stappen die je volgt als je kindermishandeling of huiselijk geweld vermoedt.
Breng signalen in kaart die je zorg bevestigen of ontkrachten. Leg signalen en vervolgstappen objectief en feitelijk vast in het dossier. Voer indien nodig de kindcheck uit.
Overleg met een deskundige collega om signalen te duiden. Raadpleeg zo nodig Veilig Thuis of een forensisch arts. Neem bij eergerelateerd geweld, huwelijksdwang of vrouwenbesnijdenis direct contact op met Veilig Thuis.
Bespreek je zorgen zo snel mogelijk met de ouders en met het kind zelf. Alleen als jouw veiligheid of die van het kind in gevaar kan komen door een gesprek kan je hiervan afzien.
Maak een inschatting van de aard en de ernst van de situatie op basis van de informatie uit stap 1 t/m 3. Vraag bij twijfel advies aan Veilig Thuis.
1. Blijft je vermoeden bestaan? Indien nee: afsluiten meldcode.
2. Zo ja, is sprake van (een vermoeden van) acute of structurele onveiligheid?
1. Is melden noodzakelijk?
Als je acute of structurele onveiligheid vermoedt, doe je een melding bij Veilig Thuis en beoordeel je gezamenlijk of hulp bieden of organiseren ook tot de mogelijkheden behoort.
2. Is hulp (ook) mogelijk?
Beantwoord de volgende vragen:
Indien ‘nee’ (alsnog) melden bij Veilig Thuis.
Je hoort het vaak: in iedere klas zit gemiddeld één kind dat te maken heeft gehad met een vorm van kindermishandeling. Maar waar komen die cijfers eigenlijk vandaan?
De cijfers over kindermishandeling zijn gebaseerd op landelijk onderzoek dat wordt verricht in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid. In februari 2019 verschenen de meest recente cijfers. Geschat wordt dat ieder jaar tussen de 90.000 en 127.000 kinderen te maken hebben met tenminste één vorm van kindermishandeling. Dat is zo’n drie procent van alle kinderen van 0 tot en met 17 jaar.
Het gaat dan om fysieke en emotionele mishandeling, maar ook om bijvoorbeeld ernstige verwaarlozing. Meisjes en jongens blijken even vaak slachtoffer van kindermishandeling. Alleen seksueel misbruik en emotionele mishandeling komen vaker voor bij meisjes.
Vraag je het kinderen zelf, dan vallen de cijfers hoger uit. Uit zelfrapportage blijkt dat zo’n twaalf procent van de scholieren tussen de 12 en 17 jaar wel eens in het afgelopen jaar met kindermishandeling te maken heeft gehad.
Het gaat dan niet alleen om fysieke mishandeling, maar ook om dreigen met slaan door ouders/verzorgers, als kind getuige zijn van fysiek geweld tussen ouders of seksueel geweld (ook door plegers buiten het gezin).
Recent onderzoek naar meldingen bij Veilig Thuis laat zien hoe ingrijpend de gevolgen van kindermishandeling zijn. Het Verwey-Jonker Instituut doet een grootschalig onderzoek in meer dan honderd gemeenten naar de aanpak van kindermishandeling en partnergeweld. De resultaten van de eerste meting in 2018 zijn ook voor leerkrachten relevant. Ze maken duidelijk wat de achtergrond en de gevolgen van kindermishandeling en geweld tussen partners zijn.
Kinderen die bij Veilig Thuis in beeld komen blijken vaak en langdurig het slachtoffer te zijn van kindermishandeling of partnergeweld. Per gezin zijn er gemiddeld 71 geweldsincidenten per jaar. In bijna alle gezinnen speelt het geweld al ruim een jaar.
De gevolgen van geweld thuis zijn voor kinderen buitengewoon ernstig. Uit het onderzoek blijkt dat vier op de tien kinderen traumatische klachten heeft. Ze krijgen last van depressiviteit of angstproblemen, of - opvallend vaak - een post-traumatisch stress syndroom (PTSS).
Ouders hebben vaak zelf ook iets ingrijpends meegemaakt in hun jeugd. Ruim vier op de tien ouders heeft als kind één of meer vormen van huiselijk geweld meegemaakt. Bovendien zijn veel ouders opgegroeid in een gezin met verslavings- of psychische problemen of met gescheiden ouders.
Bij de meldingen die bij Veilig Thuis binnenkomen, blijkt ongeveer de helft van de gezinnen in armoede te leven. Alcoholgebruik is een grote risicofactor: 40 procent van de mannen en 30 procent van de vrouwen drinkt veel.
Geweld tegen kinderen en tussen partners onderling gaat vaak samen. Dat geldt voor meer dan de helft van de gezinnen die bij Veilig Thuis zijn gemeld.
Meer informatie?
Hoe werkt de Meldcode in de praktijk? Vijf verhalen uit het onderwijs.
Karin van Wijk: leerkracht primair onderwijs
Karin van Wijk staat ruim dertig jaar voor de klas. Voorheen in de Randstad, tegenwoordig in Drenthe. Ze heeft in deze tijd signalen opgepikt van een onveilige situatie. Wat doet zij eigenlijk met de Meldcode?
Ik heb een kind in de klas, groep 7, waarvan de ouders in een vechtscheiding liggen. Het kind wordt al een jaar tussen beide ouders heen en weer gesleept. De gemeente en een organisatie voor jeugd-ggz helpen de ouders met mediatie. De ouders hebben daar zelf om gevraagd, omdat ze zelf ook wel doorhadden dat ze hulp nodig hadden. Het hele traject heeft helaas niets opgeleverd. Gelukkig zijn de ouders naar mij altijd open en eerlijk geweest. Ik hoorde beide kanten van het verhaal en wist daarom van de hulpverlening die bij het gezin betrokken is. Een medewerker van jeugdzorg binnen onze gemeente, de zorgcoördinator in de regio, is dit jaar twee keer op school langs geweest om met mij in gesprek te gaan over de situatie. Die gesprekken zijn meegenomen in het groot-overleg met het zorgteam van de gemeente, een ervaringscoach, de ouders en jeugd-ggz.
Het kind was de afgelopen tijd ondanks alles altijd sterk en veerkrachtig. Bij mij in de klas sprak het altijd uit wat er gebeurd was; ik werd als docent in vertrouwen genomen. Tot het moment dat het knakte. De veerkracht was verdwenen, de ruzies hadden zijn tol geëist. Dat was voor mij de aanleiding om met mijn directeur in overleg te treden. Samen hebben we besloten dat we melding zouden doen bij Veilig Thuis. Dat is de rol die wij in dit geval hebben gespeeld. Van Veilig Thuis kregen we een reeks formulieren om in te vullen, dat heb ik als leerkracht gedaan. De directeur heeft de ouders op de hoogte gesteld van de melding. Die stonden daar allebei achter. Daarna hebben we ook de betrokken medewerker van het zorgteam ingelicht en ook zij stond achter de melding. Veilig Thuis bevestigde de ontvangst van de formulieren, zocht contact met het zorgteam en later belde ze me om te vertellen dat de melding was afgesloten na het contact met het zorgteam.
Bij ons is de melding heel effectief geweest. Het traject was al gestart, maar vlak daarna is er weer een gesprek geweest met de betrokken partijen, waaruit is voortgekomen dat het kind voortaan bij de vader zou gaan wonen. Dat was een grote wens van het kind zelf. Voor de leerling levert dat denk ik meer stabiliteit op dan bij de moeder wonen, omdat zij tot dan toe niet bereid was om haar kind bij de vader te laten wonen.
‘Ook onderbuikgevoelens bespreken’
Mariska van Dijk: IB’er en aandachtsfunctionaris
Mariska van Dijk is intern begeleider en aandachtsfunctionaris op basisschool de Wingerd in Nieuwerkerk aan den IJssel, locatie Kroonkruid. Wat doet zij eigenlijk met de Meldcode?
De Meldcode staat regelmatig op de agenda van een teamvergadering, waarvan één keer in het begin van het schooljaar. Tijdens deze vergadering neem ik de Meldcode stap voor stap door met mijn collega’s. Op andere momenten (2 á 3 keer per jaar) komt de Meldcode in verschillende facetten naar voren, met een filmpje, een casus of stellingen. Daarnaast volgen alle collega's online scholing. Tijdens groepsgesprekken gaat het over kinderen die gevolgd moeten worden vanwege signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook de kinderen waarbij ´slechts´ sprake is van een onderbuikgevoel worden besproken.
Mijn ervaring met het gebruik van de Meldcode is positief. Het is een leidraad waaraan je je bij zorgen kunt vasthouden. In veel gevallen blijft het bij stap 1 en 2. Er worden signalen gezien zoals: een leerling blijft geregeld langer op school, vader die negatief reageert op zijn zoon, een leerling die erg mager is. In sommige gevallen worden de zorgen ernstiger en vragen we advies bij Veilig Thuis. In enkele gevallen wordt er een melding bij Veilig Thuis van gemaakt. Zodra we bij stap 2 zijn, worden ouders erbij betrokken om samen tot een oplossing te komen.
Als er signalen zijn die mogelijk kunnen wijzen op een onrustige thuissituatie of verwaarlozing, gaan de leerkrachten hierover in gesprek met ouders. Vaak worden deze signalen wel eerst met mij besproken. Bij het eerste gesprek sluit ik meestal niet aan, maar bij vervolggesprekken wel. We vertellen waar de ouders terecht kunnen voor hulp en volgen de leerling nauwgezet. Signalen worden genoteerd in het leerlingdossier en er wordt een notitie gemaakt van het gesprek met de ouders en de gemaakte afspraken.
Alle contacten met Veilig Thuis lopen via mij. Als we anoniem advies inwinnen, worden de leerkracht en de (adjunct-) directeur wel vaak op de hoogte gebracht. Als er geadviseerd wordt een melding te doen, bespreken we dat intern met de groepsleerkracht en de (adjunct-) directeur. De daadwerkelijke melding wordt meestal door de intern begeleider gedaan. De (adjunct-) directeur is altijd op de hoogte van de inhoud van de melding.
Vanuit ons bestuur is elke school verplicht een getrainde aandachtsfunctionaris te hebben. Op veel van onze scholen is dit tevens de intern begeleider. Op onze school ben ik de intern begeleider en de aandachtsfunctionaris. Ik ben hier afgelopen jaar voor opgeleid, jaarlijks woon ik drie intervisiebijeenkomsten bij en volg ik de vernieuwingen met betrekking tot de Meldcode.
‘Altijd Veilig Thuis bellen voor advies’
Marianne van Dijk*: leerjaarcoördinator voortgezet onderwijs
Marianne van Dijk is leerjaarcoördinator van de eerste en tweede klassen op een vo-school in Zuid-Holland. Wat doet zij eigenlijk met de Meldcode?
Een tijdje geleden kwam een jongen mijn werkkamer binnen met de vraag of hij even kon praten. Hij vertelde dat hij die avond ervoor geslagen was. Samen met een collega heb ik de situatie aangehoord. Onze eerste reactie was om zijn ouders uit te nodigen. Dat was niet eenvoudig, omdat een van zijn ouders voor langere tijd van huis was. We konden niet goed inschatten wat het voor zijn veiligheid zou betekenen als we maar een van zijn ouders zouden spreken.
Ik heb toen Veilig Thuis gebeld. De medewerker die ik aan de lijn kreeg, heeft fantastisch meegedacht. Hij begreep ons dilemma en heeft me twee keer teruggebeld, omdat hij ook wilde overleggen met collega’s. Uiteindelijk stonden er de volgende dag twee vrouwen op school: een medewerkster van Veilig Thuis en een van het Crisis Interventie Team. Ik ben bij de gesprekken met de jongen aanwezig geweest. Bijzonder om mee te maken. Wat een expertise hadden die twee vrouwen in huis! De situatie is inmiddels opengebroken en er is intensieve hulp in het gezin.
Kinderen starten op mijn middelbare school na acht jaar basisschool weer min of meer blanco. Wij kennen wel een zogenaamde ‘warme overdracht’. We nemen contact op met de groep-8-leerkracht van ieder kind dat bij ons naar school komt en dan vragen we ook altijd naar de thuissituatie. Je kunt daar dus een eerste signaal krijgen. Verder heeft iedere mentor een wekelijks mentoruur. Het streven is dat de mentor iedere leerling ten minste een keer per rapportperiode spreekt. Op die manier bouwt hij of zij een band op met zijn leerlingen en bieden we kinderen een luisterend oor binnen school. Je hoopt dat een kind zich veilig genoeg voelt om het te vertellen als de thuissituatie niet veilig is.
In mijn rol als leerjaarcoördinator van de eerste en tweede klassen ben ik verantwoordelijk voor zo’n 350 leerlingen. Signalen dat het thuis niet goed gaat, komen vaak in eerste instantie via de mentor bij mij of de zorgcoördinator. Als er contact opgenomen moet worden met Veilig Thuis, dan doe ik dat vaak. Als mentor maak je het meestal maar een enkele keer mee dat je advies in moet winnen bij een deskundige. Omdat ik 350 leerlingen onder mijn hoede heb, maak ik het vaker mee.
Samen met een aantal collega’s heb ik een training over de verbeterde Meldcode gevolgd. Als er signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling zijn, komen mentoren en docenten uit bij een van de coördinatoren die deze training hebben gevolgd. Die kunnen de collega op dat moment adviseren. Er is ook een studiedag over de Meldcode georganiseerd voor het hele team. Mijn tip? Altijd Veilig Thuis bellen voor advies. Ze hebben me daar echt goed geholpen.
* Marianne is een gefingeerde naam. Echte naam is bij redactie bekend.
Anja Baars: directeur samenwerkingsverband
Anja Baars is directeur SWV Passend Onderwijs Apeldoorn PO. Wat doet zij eigenlijk met de Meldcode?
Tijdens een conferentie over passend onderwijs in 2018 bezocht ik de workshop over de aanscherping van de Meldcode. Ik wilde weten wat dat inhield en daarna bepalen wat ik als directeur van een samenwerkingsverband beleidsmatig moest oppakken. Ons protocol was sterk verouderd.
De workshop begon met een inleiding en daarna vertelde Narita, ervaringsdeskundige van begin 20, haar levensverhaal. Ik heb het nog nooit zo stil horen worden. Haar zeer persoonlijke verhaal van armoede, ziekte van haar moeder, leven zonder stroom, schoolgang, huiselijk geweld, uithuisplaatsing naar familie, kindermishandeling en falende hulpverlening kwam diep binnen. En niet bij mij alleen.
Vooral de vraag: waarom heeft niemand in mijn onderwijssituatie of vanuit de hulpverlening iets met mijn signalen gedaan? Je ziet en voelt op dat moment dat kleine meisje dat niet is gezien door de volwassenen en professionals om haar heen. En daar nog dagelijks de gevolgen van ondervindt. Wat een moed om dit te delen! Tijdens de workshop bekroop mij het gevoel dat er weliswaar een aanscherping van een protocol aankomt, maar dat papier geduldig is. Veel meer mensen moeten het verhaal van Narita horen. Dan pas gaat het protocol ‘leven’.
Daarop heb ik het Nederlands Jeugd Instituut gevraagd een workshop te verzorgen op een wijknetwerk voor alle interne begeleiders en de gedragswetenschappers en onderwijsbegeleiders van het samenwerkingsverband. En dat samen met Narita. Marij Bosdriesz en Narita hebben samen het programma verzorgd. Ook nu werd het indrukwekkend stil en zag je professionals diep nadenken over hun eigen handelen en gedrag.
Inmiddels hebben we in het samenwerkingsverband het protocol Meldcode kindermishandeling herschreven. Het concept is onder de scholen verspreid met een verzoek het te lezen en te reageren met opmerkingen. In februari is het protocol vastgesteld in de bestuursvergadering van
het samenwerkingsverband.
Onlangs kreeg ik de vraag of ik Narita wilde laten weten dat haar verhaal geleid heeft tot het (nog) beter luisteren naar de signalen van een jongen op school. De jongen werd in de klas steeds stiller en somberder. Ook lichamelijk verzwakte hij en het verzuim groeide. De leerkracht en de intern begeleider hebben de onderwijsbegeleider gevraagd met de jongen in gesprek te gaan. Wekelijks korte gesprekjes waarin de leerling steeds meer los liet. De leerkracht onderhield dagelijks nauw contact met hem.
In overleg met de intern begeleider is besloten de jongen te vragen naar zijn mening bij het eerstvolgende overleg met ouder, betrokkenen uit de zorg, gedragswetenschapper van de school en de jeugdarts over zijn thuissituatie. Zijn emotionele en schrijnende inbreng leidde tot een melding bij Veilig Thuis. Door de melding heeft Veilig Thuis ingegrepen. De jongen woont nu bij de andere ouder en ervaart aanvullend de liefdevolle zorg van opa en oma. Hier is een jong kind niet in de kou blijven staan, maar gezien en heel serieus genomen. De school ziet nu een andere jongen op school. Hij is opgebloeid, lichamelijk aangesterkt en gaat inmiddels met plezier (en dagelijks) naar school.
Frank Koelen: basisschooldirecteur
Frank Koelen is directeur van twee basisscholen: OBS De Bloeiende Betuwe in Rhenoy en OBS Jan Harmenshof in Geldermalsen. Wat doet hij eigenlijk met de Meldcode?
Frank Koelen is directeur van twee basisscholen: OBS De Bloeiende Betuwe in Rhenoy en OBS Jan Harmenshof in Geldermalsen. Wat doet hij eigenlijk met de Meldcode?
Laatst merkten we bij een meisje dat ze steeds opstandiger gedrag in de klas liet zien, zonder een direct aantoonbare reden. Uit de gesprekken tussen de leerkracht en leerling kwamen frustraties over de thuissituatie naar voren, maar die waren nog niet heel verontrustend. Ook in een gesprek met een van de ouders bleek aanvankelijk dat het ‘thuis even wat moeilijker ging, maar dat we ons geen zorgen hoefden te maken’.
Intern spraken we af dat we de leerling en andere leerlingen uit het gezin beter in de gaten zouden houden. Toen de leerling ook in pauzes en bij het overblijven steeds minder ging eten, hebben we afgesproken ook met de andere leerlingen uit dit gezin een gesprek te voeren.
Toen we een goed beeld hadden van alle kinderen uit het gezin, hebben we de casus anoniem besproken met de schoolarts en advies gevraagd aan Veilig Thuis. Hierna zijn we als school, samen met de schoolarts, in gesprek gegaan met de ouders. Natuurlijk waren ze geschrokken, maar gelukkig stonden zij wel open voor hulpverlening. Omdat de situatie nogal complex was en iedereen het belangrijk vond dat de hulpverlening effectief zou zijn, is in samenspraak met de ouders een melding gedaan bij Veilig Thuis.
Binnen mijn scholen werken we met de Meldcode die voor onze hele stichting van kracht is. Hierin is vastgelegd op basis van welke feiten en signalen we melden. Ik heb de afspraak gemaakt dat uitsluitend de directie een officiële melding doet bij Veilig Thuis. Hiermee wil ik de drempel wegnemen voor teamleden om tot een melding te komen. Het is vaak al spannend genoeg om over de signalen te praten en acties af te spreken. Op deze manier worden zij er niet persoonlijk op aangesproken. Ook wil ik als directie volledig op de hoogte zijn.
Ik zorg dat de Meldcode één keer per jaar op de agenda staat, om deze weer onder de aandacht te brengen. Daarnaast moeten alle medewerkers en vrijwilligers een e-learning volgen om basale kennis te hebben over de Meldcode en de signalen die wijzen op huiselijk geweld en kindermishandeling.
Scholen, of beter gezegd de professionals die er werken, kunnen een belangrijke rol spelen bij het doorbreken van de cirkel van geweld. Kinderen hebben een extreem groot vertrouwen in de leerkrachten en zullen juist bij hen signalen laten doorschemeren. Zorg dat het vertrouwen niet wordt geschaad en dat je met gezond verstand de problemen van deze kinderen boven tafel krijgt.
Ik heb helaas meerdere keren gezien dat een school de signalen te licht oppakt, ondoordacht terugkoppelt aan de ouders of zelfs maar naar één ouder, waardoor de problemen alleen maar groter werden. Ben je dus bewust van je rol ten aanzien van kwetsbare kinderen en zorg als directie dat je de Meldcode ook veilig maakt voor je team.
Waar moet ik als leerkracht precies op letten om kindermishandeling te herkennen? En wat kun je doen als je signalen oppikt dat er thuis iets mis gaat met een leerling?
Gedurende een werkdag zijn leerkrachten vrijwel constant met hun leerlingen bezig. Geregeld hebben ze contact met ouders en als geen ander zien en horen zij veel. Leerkrachten pikken veel signalen op; ook signalen die hen het gevoel geven dat een leerling thuis onveilig is en die kunnen duiden op huiselijk geweld of kindermishandeling. De Meldcode is in het onderwijs een belangrijk instrument om daar zorgvuldig mee om te gaan. Hoe kun je verschillende signalen onderscheiden en wat kun je als leerkracht bij eerste signalen doen?
De spiekkaart onderaan dit artikel kan daarvoor een handvat bieden.
Als leerkracht ben je op zijn minst enkele uren per dag met een groep leerlingen samen. Je ziet ze dagelijks, wekelijks. In je lokaal, tijdens de les, op het plein, in de groep, een werkgroep of individueel. Je checkt voortdurend hoe het gaat. Zit de leerling goed in zijn vel? Hoe is het contact met klasgenoten? Is de leerling tevreden? Is de lesstof toereikend? En is er sprake van een optimale ontwikkeling? Leerkrachten streven naar een hoge mate van welbevinden en betrokkenheid van hun leerlingen.
Het signaleren van belemmeringen in de ontwikkeling van een leerling vormt een belangrijk onderdeel van de beroepshouding en competenties van leerkrachten, intern begeleiders en zorgcoördinatoren. Evenals het bespreken daarvan met ouders. Het signaleren van belemmeringen in de thuissituatie van een kind en van kindermishandeling hoort daar ook bij, want als er sprake is van problemen thuis, dan heeft dit vaak gevolgen voor de ontwikkeling van de leerling en het leren op school.
Het signaleren van risicofactoren bij ouders zijn voor het herkennen van kindermishandeling het meest van belang. Vaak weten scholen veel over de omstandigheden van ouders of hoe ouders zich gedragen naar hun kind. Dat kan aanleiding vormen voor alertheid op het opvoedklimaat waarin het kind opgroeit. Middelenmisbruik (alcohol, drugs), psychische problemen of een (licht) verstandelijke beperking bij ouders zijn factoren die kunnen leiden tot een onveilige thuissituatie. Ook is het een risico wanneer een ouder zelf in het verleden slachtoffer van kindermishandeling of huiselijk geweld is geweest.
In een gezin waar meerdere en complexe problemen bestaan, kan eerder opvoedingsonmacht ontstaan. Vooral wanneer sprake is van het samengaan van stressvolle omstandigheden zoals slechte huisvesting, financiële problemen en relatieproblemen, is alertheid op het opvoedklimaat belangrijk. Ook andere gezinsfactoren kunnen een rol spelen. Denk daarbij aan sociaal isolement, een verwaarloosd huishouden, alleenstaand ouderschap, (v)echtscheiding, partnermishandeling, het gezin verhuist regelmatig, slechte hygiëne, veel ziekte in het gezin, draaglast gaat draagkracht te boven of wanneer geweld als een middel wordt gezien om problemen op te lossen.
Dit zijn allemaal omstandigheden die de kans dat ouders hun kind mishandelen of verwaarlozen vergroten. Dat wil dus niet zeggen dat het ook daadwerkelijk zo is.
‘Waar moet ik nu precies op letten om kindermishandeling te herkennen?’ Dat is een vraag die veel leerkrachten stellen. Daar bestaat geen eenvoudig antwoord op. Signalen kunnen namelijk enorm variëren en zijn zelden eenduidig. Passief, lusteloos, nerveus, angstig of overdreven aanhankelijk gedrag van een leerling, kan een signaal zijn dat er (thuis) iets aan de hand is. De leerling kan onzeker zijn, weinig zelfvertrouwen hebben of gedrag vertonen dat niet past bij zijn leeftijd. Andere signalen die waargenomen kunnen worden zijn blauwe plekken, brandwonden, snij-, krab- en bijtwonden, overgewicht, een achterblijvende motoriek of dat de leerling onfris ruikt. Ook kan de leerkracht alert zijn bij fysieke klachten zoals slaapproblemen, buikpijn, hoofdpijn, afvallen of aankomen.
Een leerkracht zal lichamelijk letsel of opvallend gedrag van het kind als teken opvatten dat er iets aan de hand is. Een verklaring kan kindermishandeling zijn, maar het kan ook een andere verklaring hebben. Welke stappen kun je nemen?
Met het waarnemen van signalen of risicofactoren en een ‘niet-pluis-gevoel’ door een leerkracht kan geen kindermishandeling worden vastgesteld. Wel behoort het signaleren, het volgen van de stappen van de Meldcode en zo nodig melden bij Veilig Thuis tot de professionele norm. Soms bouwt een gevoel van zorg zich geleidelijk op, soms is er plotseling een aanleiding. Dan is een inschatting nodig van de ernst van het signaal. Hoe doe je dat? In de ‘spiekkaart’ worden handelingsadviezen gegeven voor verschillende situaties.
Het kan voorkomen dat leerkrachten belangrijke signalen over het hoofd zien, vanuit het idee dat hetwel meevalt met kindermishandeling of dat zoiets in de eigen omgeving niet gebeurt. Soms vermoeden leerkrachten wel dat er iets aan de hand is, maar vertrouwen zij niet op hun eigen gevoel of weten zij niet wat ze moeten doen.
Het kan voorkomen dat leerkrachten belangrijke signalen over het hoofd zien, vanuit het idee dat hetwel meevalt met kindermishandeling of dat zoiets in de eigen omgeving niet gebeurt. Soms vermoeden leerkrachten wel dat er iets aan de hand is, maar vertrouwen zij niet op hun eigen gevoel of weten zij niet wat ze moeten doen.
Meer informatie over huiselijk geweld en kindermishandeling is bij het Nederlands Jeugdinstituut te vinden. Bekijk het dossier Kindermishandeling op www.nji.nl/kindermishandeling
Hoe handel je als je een (vaag) ‘niet pluis-gevoel’ hebt, bijvoorbeeld bij het gedrag, de leerprestaties of verzuim van een leerling. Of bij zorgelijk gedrag van ouders?
Knoop een gesprek aan met de leerling (en ouders). Peil hoe het gaat, bespreek je eigen zorgen. Misschien heeft de leerling (of de ouder) er een logische verklaring voor. Observeer de leerling en verzamel extra informatie en signalen over de leerling (en ouders). Vraag collega’s of zij die signalen ook zien of wat hen opvalt.
Hoe handel je als je signalen van derden krijgt, zoals een medeleerling, een bezorgde andere ouder of een collega?
Bedank hen voor de informatie. Vraag door: Wat is er waar en wanneer en door wie waargenomen? Hoe komt de persoon aan deze informatie? Heeft hij/zij dit besproken met de leerling/ouder en zo ja wat was de reactie? Weten meer mensen hiervan? Kijk of je informatie kunt checken bij anderen.
Maak een inschatting of deze leerling jouw hulp nodig heeft en (samen) handelen (volgens de Meldcode) nodig is. Arrangeer een gesprekje met de leerling (en ouders).
Hoe handel je als je signalen van externe partners krijgt, zoals jeugdzorg, schoolmaatschappelijk werk of wijkteam?
Dit kan alleen als de leerling en/of ouders daarmee hebben ingestemd. Bespreek hoe je de ouders/leer- ling erbij betrekt. Deel/ontvang alleen informatie die relevant is voor de ontwikkeling van de leerling. Adviseer de professional in gesprek te gaan met de ouder/ leerling en handel samen volgens de Meldcode.
Hoe handel je als de leerling zelf informatie deelt?
Neem de leerling serieus. Herhaal in eigen woorden wat de leerling zegt. Vat samen en vraag (gedoseerd) door. Benoem de emoties van de leerling en probeer je in te leven. Geef aan wat je kunt doen. Bijvoor- beeld dat hij/zij altijd mag binnen lopen of (anoniem) advies inwinnen bij derden (zoals intern begeleider of wijkteam). Maak afspraken met de leerling over hoe nu verder. Als de leerling vertelt dat er thuis geweld plaatsvindt, meld je dat bij Veilig Thuis en bespreek je welke vervolgstappen je kunt nemen.
Houd hier in alle situaties rekening mee
Leg signalen vast in het leerlingvolgsysteem in termen van concrete waarnemingen en gedrag. Zorg voor een ‘sparring partner’, bijvoorbeeld een collega, mentor of zorgcoördinator. Hoe de informatie ook bij je komt, het is altijd aanleiding voor een gesprek met de leerling (en/of de ouders). Laat het interpreteren van signalen of de psychische ontwikkeling van de leerling over aan experts uit de jeugdhulp. Is er sprake van acute of structurele onveiligheid, of is hulp organiseren niet mogelijk, dan is melden bij Veilig Thuis noodzakelijk. Beoordeel dat niet alleen, maar samen met je ‘sparring partner’.
Politie en onderwijs werken samen om kinderen die thuis geweld meemaken de volgende dag op school te kunnen steunen. Een pilotproject in verschillende gemeenten.
Stel, je bent een kind van 10 jaar oud. Je ouders hebben wel vaker ruzie, maar vanavond is het zo uit de hand gelopen, dat de politie erbij moest komen. De borden zijn met eten en al door de lucht gevlogen en liggen kapot op de grond, je vader loopt met een mes te zwaaien en scheldt je moeder uit voor rotte vis, je zus zit in elkaar gedoken te huilen achter de bank en jij, jij kan alleen maar schreeuwen: ‘Papa stop!’ De politie neemt je vader mee. Je moeder kan niet meer stoppen met huilen, je zusje is bang en jij probeert voor hen beiden te zorgen. Je zit er over in dat je nu geen tijd meer hebt om voor je topo-toets van morgen te leren.
Hoe fijn zou het zijn als je je de volgende dag op school veilig zou voelen? Dat je leerkracht tegen je zou zeggen dat je de toets eventueel mag overdoen, omdat ze weet dat je niet hebt kunnen leren? Dat je niets hoeft uit te leggen, omdat ze begrijpt dat je je misschien niet zo goed kunt concentreren door de zorgen die je hebt om je ouders en je zusje, door de schrik die je misschien nog in je lijf voelt? Hoe fijn zou het zijn dat je weet dat je bij haar terecht kunt als je dat nodig hebt? En dat je merkt dat zij je een beetje in de gaten houdt?
Precies dat ‘regelt’ de samenwerkingsvorm Handle with Care: de leerkracht weet dat er gisteren bij een leerling thuis een oorlog heeft gewoed en dat hij of zij vandaag een beetje extra steun en aandacht kan gebruiken. De opzet is simpel: als de politie in een huishouden komt vanwege huiselijk geweld waar schoolgaande kinderen wonen, dan sturen zij voor de volgende schooldag een mail aan de school. De mail is gericht aan een speciaal daarvoor aangewezen contactpersoon, meestal de intern begeleider of de directeur, naar een speciaal daarvoor aangemaakt mailadres.
De mail is kort: de politie vermeldt de naam en geboortedatum van het kind en het codewoord ‘Handle with Care’.
Die code betekent: wij zijn ter plaatse geweest vanwege huiselijk geweld, dit kind kan vandaag wat extra steun op school gebruiken. Niets meer en niets minder. De contactpersoon geeft het bericht door aan de leerkracht van het kind; die hoort dus dát er gisteren iets is gebeurd, maar niet wát er is gebeurd. Medewerkers op school kunnen dan de rol van steunfiguur op zich nemen, omdat zij weten dat een kind thuis in stressvolle omstandigheden opgroeit. Een rol die de meeste leerkrachten graag op zich willen nemen voor deze leerlingen. En een rol die ze vaker op zich nemen als er andere ingrijpende dingen thuis zijn gebeurd, zoals een ongeluk of overlijden.
De aanleiding voor Handle with Care is de wetenschap dat kinderen die geweld meemaken, veel profijt hebben van steun van volwassenen in hun omgeving. Door de spanning en onveiligheid thuis raakt het stress-systeem van kinderen overprikkeld. Die stress neemt een kind ook mee naar de klas. Een stemverheffing of onverwachte aanraking kan hen ernstig ontregelen. Dat zie je niet altijd aan de buitenkant. Maar veel kinderen die thuis geweld meemaken hebben last van posttraumatische stress-klachten of depressie. In de klas zie je bijvoorbeeld teruggetrokken gedrag, een plotsklapse huilbui of woede-uitbarsting, concentratieproblemen of nerveus gedrag. Als leerkracht reageer je anders op dit soort gedrag als je weet dat er thuis ernstige spanningen zijn.
School is een belangrijke plek voor kinderen die thuis geweld meemaken. Dat is een plek waar ze even ‘vrij van zorgen’ kunnen zijn én waar zij gezien en gesteund kunnen worden. Leerkrachten hebben een bijzondere positie daarvoor, omdat zij dagelijks contact hebben met kinderen binnen een niet-probleemgeoriënteerde context. Bovendien brengen kinderen relatief veel tijd op school door.
Als zij zich zo’n 6 uur per dag, 5 dagen per week veilig en gesteund voelen op school, biedt dat tegenwicht tegen schade en helpt dat hun veerkracht te versterken.
De eerste ervaringen met Handle with Care zijn positief. Zo vinden politieagenten het zinvol dat zij de school van de kinderen snel een signaal kunnen geven. Sommige kinderen reageren heel opgelucht als de politie hen uitlegt dat zij dat zullen doen, omdat ze bezorgd zijn over de volgende schooldag of veel verdriet hebben. Leerkrachten vinden het een grote meerwaarde dat zij veel eerder dan voorheen weten dat hun leerling huiselijk geweld heeft meegemaakt. Dat helpt om net iets extra’s te doen voor een leerling en begripvol te reageren op stresssignalen.
Handle with Care is een initiatief van Augeo Foundation. Het is als pilot begonnen in Heerlen en Wageningen en breidt zich verder uit. Het maakt intussen onderdeel uit van het actieplan van het kabinet tegen huiselijk geweld: ‘Geweld hoort nergens thuis’. Op basisscholen en middelbare scholen worden samenwerkingsovereenkomsten ondertekend met de politie. Handle with Care kan ook samenwerking zijn tussen scholen en de maatschappelijke opvang, de vrouwenopvang, Veilig Thuis of een crisisinterventieteam.
“De ruzie is al de hele avond bezig”, huilt Naomi (15) overstuur. De politie is bij haar thuis na een ongerust telefoontje van de buren, vanwege het geschreeuw van Naomi’s ouders. Naomi had geprobeerd tussen haar ouders te springen, maar haar moeder duwde haar hardhandig weg en haar vader greep meteen haar moeder weer bij de bovenarm. Naomi vluchtte naar haar slaapkamer en lag verstijfd van angst, met haar handen over haar oren onder het dekbed.
Terwijl een agent haar ouders kalmeert, vertelt een andere agent boven aan Naomi dat hij haar mentor op de middelbare school wil inlichten over vanavond. Niet precies wat er is gebeurd, maar dat de politie bij haar thuis is geweest. “Goed”, hakkelt Naomi, terwijl ze haar ademhaling weer onder controle probeert te krijgen.
De volgende ochtend vindt Naomi’s mentor een bericht met het signaal ‘Handle with Care’ in haar mailbox. Als de mentor Naomi na het tweede lesuur spreekt, zegt Naomi dat ze er niet over wil praten. “Maar ik vind het fijn dat u het nu weet. Dan durf ik sneller naar u toe te komen als er weer eens iets gebeurt. Want dat gebeurt zo vaak bij ons thuis.” Naomi zegt dat ze liever zelf het initiatief neemt om langs te komen. De mentor vertelt dat Naomi altijd welkom is als ze zich zorgen maakt over haar schoolresultaten of als ze gewoon even wil praten.
Hoe kijken zij tegen de Meldcode aan?
Je zou het goed nieuws kunnen noemen dat scholen – of leraren, begeleiders en schoolleiders – nu weinig melden bij Veilig Thuis.
Dat zou kunnen betekenen dat er rondom de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld niet al te veel problemen zijn. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat, ondanks het feit dat het de goede kant op gaat, kindermishandeling en huiselijk geweld nog steeds reusachtige problemen zijn. Signalen worden vaak over het hoofd gezien of niet herkend en veel onderwijsprofessionals weten niet altijd goed hoe te handelen.
In het voortgezet onderwijs wisselt de leerling meermaals per dag van leerkracht en ook het voeren van oudergesprekken is soms lastig. Leerkrachten willen een goede relatie met ouders; die komt soms onder druk te staan. Dus speelt de aandachtsfunctionaris een grote rol. Het is ook ingewikkeld voor leraren om signalen te herkennen, te onderkennen en daarvoor aandacht te vragen. Daarvan denk ik dat het nog beter kan. Ook is het niet altijd duidelijk geweest wat er met een melding gebeurt. Het is fijn dat daar nu meer aandacht voor is. We werken er daarom graag aan mee de verandering van de Meldcode tussen de oren van professionals te krijgen.
De samenwerkingsverbanden passend onderwijs spelen een heel belangrijke rol op het terrein van voortgezet onderwijs en zorg. Zij zijn een knooppunt. Het zou dus ook goed zijn als de samenwerkingsverbanden in de beweging tegen kindermishandeling een belangrijke rol spelen; zij zijn immers degene die ook met zorg om tafel zitten. Of ik nog een tip heb? Je kunt bij twijfel over melden bij Veilig Thuis ook contact met ze opnemen zonder formeel een melding te doen. Je kunt dan overleggen - sparren - en samen bekijken of een melding nodig is.
Ton Heerts (MBO Raad)
Het is heel goed dat de signalen van kindermishandeling en huiselijk geweld vanaf 1 januari 2019 nog beter bij elkaar komen en het is belangrijk dat ook de signalen vanuit het onderwijs bij Veilig Thuis terecht komen.
Zo raakt het onderwijs, ook in het mbo, beter aangesloten bij jeugdzorg. Ik hoop dat er nu eerder en beter ingegrepen kan worden. Alle mbo-scholen hebben sociale veiligheid hoog op de agenda. Daarmee bedoelen we dat de school een veilige leer- en werkomgeving voor iedereen is. Binnen die veilige leeromgeving is het ook belangrijk dat studenten weten waar ze terecht kunnen als ze iemand op school in vertrouwen willen nemen. En dat de medewerkers bij twijfel over mishandeling of huiselijk geweld weten hoe ze kunnen omgaan met signalen. In de Meldcode staat bijvoorbeeld dat ze signalen binnen het onderwijsteam kunnen bespreken.
Als je aan de hand van de Meldcode afweegt dat je het niet pluis vindt, kan besloten worden om melding te doen bij Veilig Thuis. We vragen daarvoor aandacht bij de scholen en de scholen werken samen met de politie, met hulpverleners, etc.
We brengen de meldcode dit jaar natuurlijk in het mbo extra onder de aandacht. Zo hebben we overleg met bestuurders en faciliteren we scholen in het delen van kennis en ervaringen. Het uiteindelijke doel is dat scholen de verantwoordelijke instanties kunnen helpen sneller en beter in te grijpen. Het verleden heeft te vaak laten zien dat als alle signalen op tijd vanuit alle betrokken organisaties bij elkaar waren gekomen, er voldoende aanleiding was geweest om in te grijpen. En ook bij de mbo-scholen geldt: elke melding die een geweldsincident kan voorkomen, is er een.
Rinda den Besten (PO-Raad)
We horen in het primair onderwijs dat mensen het spannend vinden om een vermoeden van kindermishandeling bespreekbaar te maken. Ze weten bijvoorbeeld niet precies bij wie ze terecht kunnen.
De Meldcode geeft aan welke stappen je moet doorlopen, voordat je overgaat tot melden bij Veilig Thuis. Voor veel schoolleiders en leraren is dit een spannende handeling, de Meldcode kan daarbij een steuntje in de rug zijn. Bovendien kun je ook iemand anders laten melden, zoals een IB’er of zorgcoördinator. Ik denk dat de drempel voor professionals lager is komen te liggen.
Het is heel belangrijk dat er meer gemeld wordt vanuit het onderwijs. Op dit moment is de onbekendheid met de Meldcode groot en daarom willen we vanuit de PO-Raad bijdragen aan meer bekendheid. We geven informatie over de Meldcode op onze website, we staan er bij stil op onze congressen en we werken samen met partijen zoals de Algemene Vereniging Schoolleiders. We hebben met elkaar een verantwoordelijkheid. Wat ik belangrijk vind, is dat we in de zorgketen rond de scholen beter samenwerken. School moet een fijne plek zijn voor een kind. Het kan daarom prettig zijn voor een kind als men op school weet wat er bij je thuis is gebeurd.
Een tip die ik nog wil meegeven is: maak het vermoeden van kindermishandeling bespreekbaar binnen je team. De gymleraar maakt zich misschien ook wel zorgen, of de leerkracht die het kind het jaar ervoor in de klas had. Signalen moet je serieus nemen. Als je al jaren met kinderen werkt, dan weet je wel wanneer er iets niet klopt. Toch kan het moeilijk zijn om het met collega’s te bespreken, als je dat niet gewend bent. Soms weet je met zijn allen meer over een gezin en een kind dan in je eentje. Kindermishandeling is niet alleen iets fysieks, maar het kan ook iets psychisch zijn, emotioneel; door de signalen serieus te nemen, helpen we meer kinderen.
Wat is kindermishandeling? Bij de Beweging tegen Kindermishandeling gebruiken we een brede definitie.
Kinderen kunnen fysiek worden mishandeld: geslagen, vastgebonden of opgesloten, seksueel misbruikt, de straat op worden gestuurd, uitgebuit worden, geen eten of zeer ongezond eten, onvoldoende kleding tegen de kou, geen warm huis, geen eigen bed. Maar kinderen kunnen ook geestelijk worden mishandeld: gekleineerd, uitgescholden, genegeerd, gediscrimineerd, gepest, emotioneel verwaarloosd, gebukt gaan onder veel te hoge verwachtingen enzovoort.
In het VN-kinderrechtenverdrag staat dat kinderen recht hebben op bescherming tegen mishandeling en geweld, recht op voeding en huisvesting. Volwassenen moeten ervoor zorgen dat mishandeling stopt. Maar ja... we hebben het veel te druk. Zijn er geen anderen die dat kunnen doen? En wat als ik er naast zit? Wat zullen die ouders dan wel niet denken? Bovendien moeten we om de naam van de school denken? En hé, ik werk hier toch gewoon om les te geven? Weet je… ik kijk het nog wel een weekje aan. Allemaal gedachten die herkenbaar zijn en vaak ook begrijpelijk. Maar het kind schiet er niets mee op.
Wie dagelijks in de klei staat, heeft een drukke baan. Kinderen worden aan je toevertrouwd en je werkt hard om ieder kind het beste uit zichzelf te laten halen. Daar heb je meer dan genoeg aan. Maar soms wordt er nog iets extra’s van je gevraagd. Als je mishandeling vermoedt, moet je niet wachten op anderen, maar zelf handelen. Voor het kind kan het een verschil maken tussen een geslaagd of mislukt leven, tussen geluk of langdurige beschadiging, tussen zelfontplooiing of zelfhaat. Scholen kunnen leraren en medewerkers ondersteunen door goede afspraken te maken. Het afwegingskader in de Meldcode helpt daarbij. Scholen moeten leraren er niet alleen mee laten worstelen, maar de zorg delen, door het gesprek met ouders aan te gaan, door Veilig Thuis in te schakelen. Kortom: door te handelen en te zorgen dat kindermishandeling stopt. Kinderen hebben er recht op.
Niet eenvoudig: hoe praat je met een kind of een jongere als je vermoedt dat er thuis iets misgaat? Acht tips om in een gesprek meer duidelijkheid te krijgen.
Kinderen zijn meesters in het voelen of je oprecht bent. Ze voelen feilloos aan of iemand een façade ophoudt of informatie verdraait of achterhoudt. Oprecht zijn betekent dat eerlijk bent over je zorgen, over wat je wel en niet weet en dat je jezelf blijft. Dat betekent ook dat je eerlijk bent over je emoties: als je bijvoorbeeld erg schrikt van wat een kind vertelt, dan is het goed om dat te benoemen. Een kind voelt dat toch wel, ook al probeer je dat weg te stoppen. Richt daarna je aandacht weer op het kind: het gaat immers niet om jouw gevoelens.
Aansluiten bij een kind betekent dat je rekening houdt met zijn of haar ontwikkelingsfase (een jong kind is minder gericht op taal dan oudere kinderen), zijn woordgebruik, tempo en gemoedstoestand.
Aansluiten bij het kind betekent ook dat je het kind ruimte geeft om zijn verhaal te vertellen. Als jij je bescheiden opstelt, voelt het kind dat het mag praten. En als het kind (nog) niet wil praten, is dat ook prima.
Actief luisteren wil zeggen dat je je voortdurend afvraagt wat het kind eigenlijk wil zeggen. Daarom luister je naar zowel de verbale als de non-verbale boodschappen van het kind. Luister tussen de regels door, bijvoorbeeld in stembuigingen, aarzeling en stiltes. Door actief te luisteren kan het je duidelijk worden wat er aan de hand is. En krijg je zicht op de emoties van het kind. Probeer die gevoelens in je eigen woorden samen te vatten en te checken of je goed begrijpt wat hij of zij bedoelt. Zo krijg je meer informatie en voelt het kind zich serieus genomen.
Accepteer het kind zoals het is. Luister zonder te oordelen. Wees je er daarbij van bewust dat bij jonge kinderen fantasie en werkelijkheid nog door elkaar lopen. Voor hen is het heel logisch wat ze vertellen. Zet geen vraagtekens bij de geloofwaardigheid van het kind. Het is niet aan jou om te bepalen of het waar is of niet wat het kind zegt. Bovendien hebben kinderen soms een ander verhaal nodig om uiteindelijk hun eigen verhaal te kunnen vertellen.
Kinderen zijn loyaal naar hun ouders, ook mishandelde kinderen. Daarom is het belangrijk dat je de ouders niet bekritiseert, of dat je je op een andere manier negatief over hen uitlaat. Het kind mag zijn ouders diskwalificeren, jij niet. Als jij dat ook doet, kan het loyaliteitsconflict waar het toch al in zit, versterkt worden en kan het kind geneigd zijn ouders in bescherming te nemen en zich af te wenden van jou.
Je begint met open vragen: wat is er gebeurd? Wanneer is dat gebeurd? Hoe komt dat? Dat wissel je af met gesloten vragen: ben je gevallen? Heb je pijn? Ging je huilen? Vond je dat leuk of niet leuk? Pas wel op voor te veel vragen achter elkaar: het kind kan het gevoel krijgen dat het wordt verhoord. Vraag niet door op details die niet van belang zijn voor het grote geheel. Het gaat er immers niet om de waarheid te achterhalen, maar om het kind te laten vertellen wat het kwijt wil.
Volwassenen zijn geneigd te denken dat kinderen de regels van communicatie wel kennen. Dat blijkt vaak niet het geval. Maak daarom meteen aan het begin duidelijk wat jouw bedoeling is van het gesprek: dat je graag wilt weten hoe het met hem is, dat je graag hoort wat hij te vertellen heeft en dat je met hem of haar wilt afspreken wat je vervolgens gaat doen.
Als de leerling vraagt of je het niet doorvertelt aan iemand anders, maak dan duidelijk dat je dit niet kunt beloven. Leg uit dat je anderen nodig hebt om hem te kunnen helpen. Daarnaast kan het kind vragen of je het niet aan zijn ouders vertelt. Leg dan uit dat je niet alles aan zijn ouders zal vertellen, maar dat zij wel moeten weten hoe hij zich voelt om de situatie voor hem beter te maken. Het vertrouwen van mishandelde kinderen is al geschonden, dat vererger je door dingen te doen zonder zijn medeweten. Hij hoeft het niet eens te zijn met de stappen die jij wilt zetten, maar hij moet het wel weten.
Van iets negatiefs iets positiefs maken. Danny Dijkhuizen kan het als geen ander. Hij maakte in zijn jeugd iets verschrikkelijks mee. Hij kreeg steun van een leerkracht. Nu staat hij zelf voor de klas.
Van iets negatiefs iets positiefs maken: dat kan spreker, rapper en directeur van Kids4Dreams Danny Dijkhuizen als geen ander. En hoe hij dat doet, wil hij graag meegeven aan wie het maar horen wil.
‘In mijn jeugd maakte ik iets verschrikkelijks mee. Dat zal ik altijd met me blijven meedragen. Maar ik weet dat dit niet hoeft te betekenen dat je leven voorbij is. Ik wil kinderen en jongeren laten zien dat je ook na zo’n afschuwelijke gebeurtenis je dromen kunt waarmaken.’
Dat laatste lijkt aardig gelukt bij de half Kaapverdiaanse, half Nederlandse Danny Dijkhuizen (26). Hij is spreker op scholen en congressen, treedt op als rapper Flinke Jongen en richtte Kids4Dreams op, een organisatie die op basisscholen workshops verzorgt om sociale vaardigheden en persoonlijke ontwikkeling te bevorderen. Danny is een aardige, rustige jongen die goed weet wat hij wil. Hij is gedreven, enthousiast en positief, ondanks, of misschien wel juist door het familiedrama waarmee hij in 2003 te maken kreeg. Hij groeit op met zijn moeder en twee jongere broertjes. Zijn vader is uit beeld. Danny: ‘Het was niet altijd makkelijk voor mijn moeder. Ze had weinig geld en ze moest een vader én moeder zijn voor haar drie zoons. Maar ik herinner me vooral de liefde die ze ons gaf.’
Toch krijgt de jonge Danny te maken met huiselijk geweld, zowel verbaal als lichamelijk: ‘Mijn moeder had regelmatig een relatie, altijd met mannen die haar niet goed behandelden. Ook met haar laatste vriend had ze hevige ruzies.’ Als Danny 11 is, doodt die vriend Danny’s moeder en zijn broertjes van vijf en negen terwijl Danny in de woonkamer ligt te slapen. ‘Midden in de nacht werd ik wakker en zag ik dat alle lichten brandden. Toen vond ik mijn moeder en mijn broertjes. Ik kan me nog precies herinneren hoe geschokt en angstig ik was. Gelukkig heb ik het misdrijf zelf niet gezien. Waarom ik ongedeerd bleef, weet ik niet. Ik had een makkelijke prooi kunnen zijn.’ Danny wil er niet te veel over kwijt. ‘Het gebeurde op 13 december. Rond die datum heb ik het elk jaar weer moeilijk. Verder heb ik geaccepteerd dat het is gebeurd. De energie die in rouwen gaat zitten, besteed ik liever aan positieve dingen.
Ik had geluk dat ik nog zo jong was. Daardoor heb ik het waarschijnlijk beter
kunnen verwerken dan als ik ouder was geweest.’
Na deze gruwelijke gebeurtenis kan Danny bij zijn tante terecht. ‘Geweldig dat ze me opving. Als zus van mijn moeder was ze net zo verdrietig als ik én ze had al drie kinderen in huis.’ Op school is hij in die tijd erg in zichzelf gekeerd. ‘Ik was bang dat andere mensen om me heen ook uit mijn leven zouden verdwijnen. Mijn meester Taco reageerde daar precies goed op. Hij vroeg hoe het met me ging en luisterde vervolgens écht naar me. Hij haalde me uit mijn cocon, niet door te pushen maar door te laten weten dat hij er voor mij was, dat ik er mocht zijn, dat mijn leven nog voor me lag. Dat maakte dat ik me steeds rustiger en veiliger voelde. Ik kreeg het vertrouwen in mensen, dat ik door het familiedrama was kwijtgeraakt, weer terug. Toen al besloot ik om iemand te worden die van betekenis kon zijn voor anderen.’
Na twee jaar blijkt er voor Danny bij zijn tante te weinig ruimte om aan rouwverwerking toe te komen. Het huis is te klein en Danny en zijn tante zitten elkaar in de weg met hun verdriet. Hij komt terecht bij pleegouders Mike en Marian, die al zes kinderen hebben. ‘Een bad van liefde’, noemt Danny het gezin, het omgekeerde van wat hij vroeger meemaakte. ‘Er werd naar me geluisterd, ik kreeg steun. Door die ruimte kon ik me ontwikkelen, zag ik een toekomst. Mike en Marian voelen als mijn ouders en nog steeds hebben we veel contact. Daar ben ik dankbaar voor; ik ken genoeg voorbeelden van kinderen bij wie het niet goed gaat in het pleeggezin.’
Als Danny de mbo-opleiding Sport en Bewegingsleider doet, overlijdt zijn oma, de moeder van zijn moeder. Alle verdriet van vroeger komt weer boven. ‘Ik raakte helemaal geblokkeerd. Tijdens een paar gesprekken met een psycholoog kreeg ik mijn hoofd weer op orde. Zo kwam ik erachter dat ik eigenlijk iets heel anders wilde doen dan sport en bewegen. Ik wilde mensen inspireren om zoveel mogelijk uit zichzelf te halen. Als ik aan mijn moeder dacht, zag ik haar en mijn broertjes als sterren aan de hemel. Ik besloot zelf ook een ster te worden. Geen popster of zo, maar gewoon iemand die van betekenis is voor anderen.’
Hij maakt zijn opleiding af en probeert daarna als rapper door te breken. In de muziek kan hij zijn gevoel kwijt. Flinke Jongen noemt hij zich, want ‘ik moest vroeger altijd flink zijn’. Met nummers als ‘Brief Aan Boven’ en ‘Beschadigd’ treedt hij regelmatig op.
Op dit moment staat de muziek even op een lager pitje. Danny is druk met spreken op congressen en scholen, waarbij hij vanuit zijn levensverhaal laat zien dat negatieve dingen uit het verleden niet per se een rem hoeven te zijn voor de toekomst. Daarnaast staat hij voor de klas vanuit zijn bedrijf Kids4Dreams. Niet als sportleraar maar als workshopbegeleider in persoonlijke ontwikkeling en talentontdekking. ‘Tijdens de sessies wil ik de kinderen laten stralen. Scholen zijn te veel gericht op resultaten en minder op persoonlijke kwaliteiten en talenten, vind ik.’
Nu hij zelf voor de klas staat, beseft hij steeds beter de bron van inspiratie die meester Taco voor hem was. ‘Ik weet niet precies hóe hij het deed, al probeer ik het wel vanuit mijn intuïtie na te doen bij mijn eigen leerlingen. De manier van lesgeven, ruimte bieden, zorgen dat kinderen zich gezien voelen, positief en eerlijk blijven.’ Soms kijkt hij met een helicopterview naar zichzelf: het beschadigde jochie van toen heeft zijn weg gevonden. ‘Daar ben ik best trots op. Als ik dat alles niet had meegemaakt, was ik niet geweest waar ik nu ben. Jammer dat ik mijn moeder niet kan laten zien wat ik heb bereikt. Ik denk dat ze trots op me zou zijn.’
Leerkrachten vinden het vaak het meest ingewikkelde bij vermoedens van kindermishandeling: het praten met ouders. Acht tips hoe je zoiets kunt aanpakken.
Blijf niet rondlopen met het gevoel dat er „iets niet klopt‟, maar leg je zorgen voor aan de ouders, ook al zie je daar tegenop. Doe dat zonder oordeel. Je wilt het met hen niet hebben over (vermoedens van) kindermishandeling, maar je hebt iets gezien of gehoord dat je opvallend vindt: een leerling die zich bijvoorbeeld opeens anders gedraagt dan voorheen of een leerling die nooit eten mee naar school heeft. Je wilt graag hun visie daarop. Misschien is er wel een heel aannemelijke verklaring voor. Worden je zorgen door hun reactie groter? Overleg dan met je leidinggevende of de aandachtsfunctionaris.
Laat tijdens het gesprek merken dat je betrokken bent bij de ouders en wees nieuwsgierig. Vraag dus wat ouders ervan vinden: van de zorgen, van het gesprek, van hun kind. En wees benieuwd naar het antwoord, vul dat niet alvast in.
Weet wat je doel is en stem het gesprek daarop af. Als je iets hebt gezien kun je dat kort bespreken op het moment dat de ouder het kind ophaalt. Zijn er meer dingen die je opvallend vindt, spelen er al een tijdje dingen of is er geen gelegenheid om een ouder te spreken, maak dan een afspraak. Bedenk van te voren of je een gesprek alleen wilt voeren of dat je je leidinggevende of aandachtsfunctionaris erbij wilt betrekken. Dat laatste doe je bijvoorbeeld als je je onzeker voelt, als je bang bent dat de ouders heel emotioneel zullen reageren of als je wilt praten over vervolgstappen.
In Nederland zijn wij gewend „met de deur in huis te vallen‟: beter meteen zeggen waar het op staat dan om de hete brij heen draaien. Daar is wat voor te zeggen, maar bouw het gesprek wel zorgvuldig op. Besteed een paar zinnen aan het opstarten van het gesprek met de ouders. De kern is dat je concreet formuleert wat je bij een kind hebt waargenomen en dat je dat op een respectvolle manier overbrengt.
Ga er vanuit dat ouders het beste voor hebben met hun kind en het fijn vinden dat iemand anders oog heeft voor hun kind. Om samen met ouders te zoeken naar een oplossing voor mogelijke problemen, is het essentieel dat je vanaf het eerste signaal open bent over je zorgen en over wat je van plan bent te gaan doen. Doe niets achter de rug van ouders om – dat roept weerstand op en vergroot de kans op hevige emoties of weigeren om met jou te praten. Ook overleg met een collega of je leidinggevende doe je bij voorkeur met toestemming en medeweten van ouders.
Actief luisteren omvat drie samenhangende technieken: luisteren, doorvragen en samenvatten. Luisteren doe je zonder oordeel en zonder het antwoord alvast in te vullen. Doorvragen zorgt ervoor dat je zaken die onduidelijk of vaag blijven, kunt verhelderen. Daarna vat je samen. Je herhaalt de belangrijkste dingen die de ouder heeft verteld. Samenvatten is een mooie manier om iemand te laten merken dat je aandachtig hebt geluisterd.
Emoties spelen een belangrijke rol in communicatie. Zeker als je het met ouders wilt hebben over (de opvoeding van of zorgen over) hun kinderen kunnen emoties soms hoog oplopen. Boosheid en verdriet zijn voorstelbare emoties als een professional zorgen heeft over hun kind, terwijl ouders de zorgen zelf niet herkennen of het gevoel hebben dat zij die zorgen veroorzaken. Het is belangrijk ruimte aan emoties te geven: als iemand zijn emoties mag uiten, is de kans groot dat deze sneller zullen zakken.
Soms komt het voor dat een ouder zegt dat hij of zij wel met jou wil praten, maar dat je het er dan met niemand anders over mag hebben. Net als bij kinderen mag je dat ouders niet toezeggen. Als je geheimhouding belooft, kan je in een lastige situatie komen: je wilt het vertrouwen van ouders niet beschamen, maar als zij jou iets vertellen wat ernstig is, moet je wel in actie komen en anderen betrekken om de situatie te veranderen. Het enige dat je kunt beloven, is dat je niets zult doen zonder eerst met de ouder te overleggen.
Een voorbeeld uit de praktijk: wat gebeurt er als een school een melding doet bij Veilig Thuis? Hoe verloopt de samenwerking en wat is de meerwaarde van de verbeterde Meldcode?
Vera Bartelink
IB’er op Obs Overvecht
Katrine van Noord Medewerker van Veilig Thuis Utrecht
Nadat Vera samen met ouders op school een melding had gedaan, kwam zij in contact met Katrine. Ze kijken terug op hun samenwerking: ‘We straalden eenheid uit’.
We maakten ons al enkele jaren zorgen over een gezin, zegt Vera Bartelink. Een gezin van drie kinderen, waarvan twee net naar het voortgezet onderwijs waren gegaan. De derde was een jongetje in groep 3 van de basisschool. In de voorgaande jaren was er vanuit de basisschool te weinig aanleiding om een melding te doen; alles was in de basis okay. De kinderen waren op school, ze waren goed genoeg gekleed, ouders kwamen altijd op gesprek en de kinderen hadden hun eten mee.
De school had wel zorgen over de psychiatrische problemen van vader, die na een verkeersongeval last kreeg van angststoornissen. En over moeder: een laag opgeleide vrouw met diabetes die de Nederlandse taal niet machtig was en die de deur niet uitkwam, behalve voor boodschappen. Ook woonde oma in huis, die bepalend leek in het gezin en mogelijk de reden was dat extra ondersteuning voor de kinderen niet werd geaccepteerd.
De school zag geen rijk aanbod in taal, spel en begeleiding in de thuissituatie en had om die reden verschillende dingen aangeboden, zoals het programma Kleuter Extra, het programma Piep Zei de Muis, de Voorleesexpress, begeleiding van Stichting Al Amal en Stichting Leergeld (voor een laptop en fiets voor het vo). Ouders wilden dit allemaal niet.
Met jeugdhulppartners van de school werden de zorgen over het afhouden van ondersteuning in het Zorg Adviesteam besproken. Ook de jeugdarts had haar zorgen. Het oudste meisje van het gezin leek een groot risico te lopen op vroegtijdig schooluitval en depressiviteit. Intern begeleider Bartelink vertelt dat er om die reden een warme overdracht naar het vo was en de basisschool had nog korte lijnen met de mentor op de nieuwe school. Er was goed contact. Uiteindelijk ging het meisje toch veel verzuimen, ze haalde slechte cijfers en ze stroomde af naar een lager niveau. Daarop heeft de vo-school besloten een melding te doen bij Veilig Thuis.
Katrine van Noord: ’We ontvingen bij Veilig Thuis een zorgmelding van de middelbare school die ging over het aanhoudend schoolverzuim, gedrag en functioneren van de oudste zus op school.’ Van Noord heeft de melding zelf opgepakt. De ouders waren in dit geval door de school van de melding op de hoogte gebracht. Ouders en dochter gaven aan dat ze de melding niet nodig vonden. Vader gaf aan dat alles goed ging en de dochter gaf aan het moeilijk te vinden dat er een melding was gedaan en wilde het liefst geen bemoeienis
van andere hulpverleners. Ze zagen zelf geen hulpvraag en gaven toestemming om met iedere betrokken professional contact op te nemen. Van Noord: ‘We werken het liefst met instemming van ouders. Maar Veilig Thuis heeft een specifieke bevoegdheid om ook zonder toestemming van ouders andere professionals om informatie te mogen vragen. Daarin nemen we altijd het hele gezinssysteem rond de kinderen in een gezin mee.’
Bij een melding waarin er zorgen worden geuit over de opvoedsituatie, zoekt Veilig Thuis tevens contact met de onderwijs- of zorgprofessionals van de andere kinderen. Van Noord: ‘Het systeemgericht werken is een standaard werkwijze, ook als ouders daar geen toestemming voor geven. Want zorgen over de opvoedsituatie/thuissituatie en hoe die van invloed is op de ontwikkeling van dat ene kind, heeft ook gevolgen voor de andere kinderen.’ Ze vervolgt: ‘In het
eerste gesprek met ouders legitimeren we waarom we er zijn, we geven informatie over de inhoud van de melding en de zorgen. En vragen aan ouders: herkent u de zorgen? We maken een plan wie we denken te gaan raadplegen. Er wordt bijvoorbeeld contact opgenomen met de huisarts, de scholen van de kinderen, het consultatiebureau, de politie en behandelaars. Ook dit plan bespreken we met ouders.’
De basisschool had al lange tijd wel zorgen, maar vond het moeilijk deze concreet en grijpbaar te maken. Toen Veilig Thuis belde, dacht Bartelink dan ook: ‘Hè hè, eindelijk.’ En ook: ‘Dit moeten we heel zorgvuldig aanpakken en niet alleen maar telefonisch.’ Bartelink nam daarin regie: ze wilde de onderzoeksvragen van Veilig Thuis op papier en niet direct telefonisch antwoord geven. ‘Het is beleid op school om eerst alles met ouders te bespreken voordat we antwoorden terugsturen naar Veilig Thuis.’ Daarop was het initiatief van Van Noord: ‘Zal ik dan bij het overleg met ouders aansluiten?’
Er werd een gesprek georganiseerd met beide ouders, Veilig Thuis en school. De informatie vanuit school werd op papier met de leerkracht opgesteld. Dat verliep heel transparant, en ouders waren akkoord met het gesprek.
Vader had zijn vrouw meegenomen, terwijl zij maar matig Nederlands spreekt. Hierop had Bartelink aangedrongen. Er kwam voor vader niks nieuws op tafel. Bartelink: ‘We hebben alle jaren heel open met ouders gecommuniceerd. We konden ook de positieve punten noemen, het was niet alleen maar slecht.’ Ook was het mogelijk te bespreken hoe de thuissituatie van invloed was op de ontwikkeling van de kinderen. Vader gaf in het gesprek aan: ‘De kinderen hebben geen last van mijn angststoornis’, maar daar was Bartelink het niet mee eens. ‘Die invloed en ons meningsverschil hadden we al vaker besproken.’
In het gesprek heeft Bartelink de vragenlijst van Veilig Thuis voorgelezen en toelichting gegeven bij de antwoorden van de leerkrachten. Van Noord stelde aanvullende vragen. Bartelink: ‘Het was een meerwaarde dat je in bijzijn van ouders en Veilig Thuis kan zeggen wat goed gaat en wat je denkt dat er moet gebeuren. Dat kan je niet kwijt in een vragenlijst. Het was heel scherp van Veilig Thuis om op deze manier aan te haken.’ Ze was erg blij met dit initiatief van Veilig Thuis om bij het gesprek met ouders aanwezig te zijn. Dat had ze nog niet eerder meegemaakt. Bartelink vindt het belangrijk dat scholen eigen regie nemen in hoe zij de samenwerking met Veilig Thuis vorm willen geven, om ook de relatie met ouders te beschermen. Van Noord vult aan: ‘Het kan heel onveilig voelen voor ouders wanneer er informatie wordt uitgewisseld, zonder dat ze daarbij aanwezig zijn.’ Van Noord werkt vaker zo. Dat Veilig Thuis gesprekken gezamenlijk voert met onderwijs- en zorgprofessionals is geen standaard procedure, het is maatwerk. Soms leent de casus zich er voor en dan is ze graag bij het gesprek met ouders en professionals uit het onderwijs of de hulpverlening. In deze casus was sprake van een taalbarrière. En ondanks medewerking en openheid van ouders, voelde Van Noord toch een mate van voorzichtigheid bij de ouders, bijvoorbeeld toen ze hoorde van de eerdere ervaring dat alle vormen van ondersteuning die school heeft aangeboden werden afgehouden. ‘Het was een zorg die ik voelde maar die nog onvoldoende concreet gemaakt kon worden, en dus aanleiding bij het gesprek op school aanwezig te zijn.’
De meerwaarde van Veilig Thuis is dat zij zicht heeft op eventuele eerdere meldingen die zijn gedaan, op alle visies van de betrokkenen en dat zij de mogelijkheid heeft tot het bundelen van informatie. Voor de onderzoeken vanuit Veilig Thuis naar aanleiding van een zorgmelding, geldt dat Veilig Thuis een tijdelijke betrokkenheid kent in het kader van een onderzoek. Gedurende het onderzoek kan Veilig Thuis samenwerken met de betrokken professionals. Na afronding van het onderzoek heeft de organisatie een monitorende functie. Van Noord legt uit: ‘Het monitoren wil zeggen dat we de begeleiding aan een gezin overdragen aan bijvoorbeeld het wijkteam of de GGZ. Na een periode neem ik nog eens contact op met informanten, ouders of de persoon aan wie ik het heb overgedragen om te horen hoe het gaat in het gezin.’ Ze voorziet dat met de verbeterde Meldcode Veilig Thuis eerder betrokken zal worden wanneer een professional zorgen heeft. Tevens is de inschatting dat de monitoring zal toenemen. Met de verbeterde Meldcode kan Veilig Thuis langer blijven monitoren, tot 1,5 jaar. ‘Ik bel tot een jaar na afsluiting van het onderzoek van Veilig Thuis volgens afspraak op en zeg tegen ouders en hulpverleners aan wie ik het overdraag, als er iets is, ze ook tussentijds met mij contact op kunnen nemen.’ Die monitoring plant Van Noord in en als er zorgen naar voren komen, dan maakt ze weer een afspraak.
Tot slot licht ze nog toe dat Veilig Thuis ook verplicht is alle informanten te informeren over de uitkomst van het onderzoek. Tot op zekere hoogte wordt daarin ook de inhoud gedeeld, alleen wat relevant is voor die specifieke informant. Wanneer ouders geen toestemming geven voor deze gegevensuitwisseling, worden informanten alleen op de hoogte gebracht van afronding van het onderzoek of overdracht naar het wijkteam. Bartelink en Van Noord zien dat een goede basis voor een samenwerking is ontstaan, die daadwerkelijk zal bijdragen aan herstel, veiligheid en stabiliteit in de thuissituatie van kinderen. Ook op de lange termijn.
Op initiatief van
Augeo Foundation
Hoofdstraat 67
3971 KD Driebergen-Rijsenburg
0343 53 60 40
NVS-NVL
Mariahoek 16-18
3511 LG Utrecht
030 760 9760
Redactie
Nina van Dijk, Charlotte Dopper, Martenjan Poortinga, Ruud Slotboom, Pim Wijers
Eindredacteur
Truda Zijp
Auteurs
Leony Coppens, Annemarie van Dijk, Edith Geurts, Deborah Ligtenberg
Met medewerking van
Anja Baars, Rinda den Besten, Matty Dankers, Mariska van Dijk, Petra van Haren, Ton Heerts, Marie-Louise van Kleef, Frank Koelen, Nederlands Jeugdinstituut, Paul Rosenmöller, Karin van Wijk
Fotografie en illustraties
Adobe Stock, David de Lange, iStock, Sjeng Schupp, Boris de Ruyter/Kleine storm, Viduals.
Beeldredactie
Marieke van der Vlies
Ontwerp en opmaak
NR Grafisch Ontwerp